Haagse Courant, 29 Juli, 1966
Zelfonderzoek van George Lampe leidde tot:
Weer mensen maken in “geschonden” techniek
De Parijse kunstkenner Jacques Damase was destijds de eerst, die een schilderij van Francis Bacon kocht. Iedereen lachte hem uit om die absurde stommiteit. Francis Bacon is nu een onuitwisbaar begrip in de moderne schilderkunst. Dezelfde Jacques Damase kreeg aan het begin van dit jaar een paar foto’s in handen van werk van de Haagse schilder George Lampe. Prompt kreeg Lampe een telefoontje: of hij de volgende zaterdagmorgen maar om 9 uur in Parijs wilde zijn en wat dia’s van zijn schilderijen wilde meebrengen.
De tentoonstelling in “Galerie Motte”in de Rue Bonaparte in Parijs, die uit dit contact voortvloeide is nu enige weken achter de rug. Het zit erin, dat zij voor Lampe grote consequenties kan hebben. “De galerie van madame Motte — en vooral haar galerie in Genève – is een van de knooppunten van de internationale markt”, zegt Lampe. “In Genève heeft ze pas nog een grote veiling van Picasso en Matisse gehad”.
Maar belangrijker is, dat een man als Damase zich achter zijn werk heeft gesteld. Dat betekent, dat nu voor Lampe exposities in Berlijn, Londen, Madrid, Genève en (in een verdere toekomst) New York te wachten staan. “Die Damase doet niet anders. Hij is nooit te bereiken omdat hij van het ene vliegtuig in het andere stapt om tentoonstellingen te organiseren”.
“Het is niet zo gemakkelijk om in Parijs een expositie te krijgen als je daar niet bekend bent. Ze beginnen al gauw met twee-, drieduizend gulden te vragen. Deze tentoonstelling heeft met niets gekost”.
“Parijs is nu wel niet meer de belangrijkste stad voor “kunstmanipulaties”. Dat is Londen. Maar het is belangrijk om in Parijs te beginnen. In Prijs moet je Londen voorbereiden”.
Het feit dat Jacques Damase zich als promotor opwierp had ook tot gevolg, dat de belangstelling voor Lampe’s expositie bijzonder groot was. Belangstelling ook van de kunstkritiek.
Ïk heb prachtige recensies gehad. In “Le Monde”, in “the New York Times”, in “Masques et Visages”. Dat kwam mij volkomen onverwacht.
Het meest verbazingwekkend was de bespreking in het vooraanstaande kunsttijdschrift “Arts et Loisirs”. Daar krijg je alleen een recensie in als je gelijktijdig een advertentie koopt. Ik zag er weinig in om daarvoor honderd dollar te betalen. Maar op de opening was er meteen een criticus. Ik kreeg een recensie met een reproductie nota bene naast een foto van een doek van Jongkind”.
“Zo’n vernissage is in Parijs heel anders dan hier. Het duurde van 5 uur ’s middags tot 10 uur ’s avonds. Al die tijd stroomde het door van mensen, die werkelijke belangstelling hadden en ook echt het werk konden zien. Hier komen er meestal tweehonderd man, die zich en masse verdringen, er wordt geopend, er komt drank en niemand ziet ook maar één schilderij”.
Wat zegt de recensent van “Arts et Loisirs”?: “Uitdrukking van een bijna ondraaglijke gruwel”, een weinig voorkomend temperament”.
Uitdrukking van een bijna ondraaglijke gruwel. Wat leeft er in George Lampe, wat leeft er in zijn hedendaagse werk, dat de Parijse criticus tot deze uitlating heeft gebracht?
“Ik heb dit werk nog nooit in Nederland geëxposeerd. Wel dat van een vorige fase met van die insectachtige abstracties. Op een gegeven moment heb ik me afgevraagd: waar ben je eigenlijk mee bezig? Toen viel het me op, dat ik semi-abstracte, experimentele dingen maakte, waarvan ik toch het realiteitseffect verbond: het geschonden, aangetast, vernietigde aspect van het leven”.
“De volgende vraag aan mezelf was: valt wat je schildert wel samen met wat je interesseert, heb je de juiste vorm gekozen? Ik heb me toen rigoureus naar de figuratie gewend, want wat mij het meest bezighoudt is de mens. Ik heb weer mensen gemaakt”.
George Lampe schildert weer mensen. Maar – zoals hij het zelf uitdrukt – in dezelfde “geschonden” techniek, waarin hij zijn laatste abstracties maakte.
“Die is het meest geschikt om naast elementen van vertedering en erotiek de dingen tot uitdrukking te brengen, die het leven de aspecten geven van verval en vernietiging. Het mooie, het begeerlijke is onherroepelijk aan verval onderhevig. Dat is een tragische omstandigheid, die ik in mijn werk wil constateren, waardoor het meer inhoud krijt, een scherper gevoel oplevert”.
Lampe geeft deze uitleg van zichzelf in de Vrije Academie, waar hij ook in de vakantie steeds aanwezig is: om er als adjunct-directeur te werken voor zijn school of om er in zijn atelier te schilderen.
“Ik ben ontzettend druk bezet. Toch heb ik die tentoonstelling gemaakt terwijl ik het drukker had dan ooit eerder in mijn leven. Ik heb de tijd samengebald. Ik maak nooit meer een schilderij omdat ik nu eenmaal schilder ben. Ik maak het omdat ik anders barst, omdat ik het móet maken, omdat het in mij tot een kwelling is aangegroeid”.
Juist door dat gebrek aan tijd is het schilderen voor George Lampe tot een grote noodzaak geworden. “Ik kan me niet permitteren om wat te gaan “spelen”. Als ik naar m’n atelier klim heb ik zo weinig tijd dat ik precies moet weten wat ik ga doen. Het is niet een kwestie van plichtsbesef, niet iets van “een kunstenaar moet toch wat maken”. Het is een statement, het komt alleen als ik moet getuigen van iets in mezelf”.
Lampe kan – zegt hij – onder al deze spanningen toch opbrengen om geconcentreerd voor zijn academie te werken. “Als er een schilderij in me aan het wroeten is en ik kan er niet aan gaan dan is dat een prikkeling om op school creatief te werken. Ik schilder het best als ik spanning heb, ook hier werk ik het best onder spanning. De dingen, die ik in de academie organiseer zijn geladen met een bepaalde drift, ik voel de neiging om door te stoten, om er iets van te maken dat boeiend is. En die school boeit me gruwelijk…”
Zijn functie van adjunct-directeur (naast Livinus van de Bundt) brengt voor George Lampe mee de financiële verantwoording en de organisatie van de school, de zorg voor het artistiek-educatieve beleid en uiteraard zijn persoonlijke lessen.
“Voor mij is bij dat alles het eerste punt dat de Vrije Academie niet alleen blijft bestaan maar groter, belangrijker wordt, en het bewaken en uitdiepen van de principes van deze academie”.
Over zijn lessen: “Ik wil niet in de eerste plaats techniek aanleren. Ik wil ze leren zichzelf te benaderen. Ze moeten in zichzelf duiken, dat tracht ik te stimuleren”.
“Mijn schilderijen maken een gruwelijke indruk. Dat is niet om het sensationele effect. Het heeft de bedoeling de tragiek naar voren te halen. In zijn tragische kant is de mens gedwongen om met zijn essentiële dingen tevoorschijn te komen. Dat wil ik mijn leerlingen duidelijk maken. Ze moeten zichzelf veel rigoureuzer bloot geven. Ieder moet zich bewust worden van zijn eigen tragiek Ik vind het belangrijk te kijken of te luisteren naar iemand als hij met zijn werkelijke dingen op tafel komt. Ik vind het niet belangrijk of hij een mooi of lief schilderij maakt”.
Op een gegeven moment heb ik me zelf afgevraagd: waar ben je eigenlijk mee bezig?” Het is deze George Lampe, die zich zelf benaderd heeft en zijn tragiek heeft gevonden. Hij maakte geen mooie en lieve schilderijen.
Uit Parijs: “Elk doek is een schreeuw van afschuw” zegt “The New York Times”. En in Maques et visages”:……..heeft Nederlander George Lampe zijn eerste expositie in Parijs geopend, in de Galerie Marguerite Motte. Een verbijsterende expositie. Ze is de neerslag van een tijdperk vol onrust, gekweldheid en gruwelen. Onderwerpen? De waanzin en de dood! Ah! Die afschuwelijke geliefde, teder en zeer triest! Die vermoorde vrouw! Die ijskoude geliefde, die verminkte vrouw…. In zijn soort is ieder doek een meesterwerk”.