Cremer: Dwars en eigenzinnig

Subtitel: Verfrissende expositie in Het Kunstcentrum
Gepubliceerd: 1961 in Vrij Nederland

Jan Cremer - La Guerre Japonaise Jan Cremer heeft er zelf voor gezorgd flink in opspraak te komen. Met kleine sigaretjes in de mond uit de beeldbuis praten, zichzelf verfnozem en kunstgangster noemen, plus een reeks roerige manifesten, hebben daar toe bijgedragen. Door het een en ander is men hem te weinig ernstig gaan nemen. Want wie schilderijen gaat bekijken, doet het best de kreten en manifesten van de schilder te vergeten, omdat men zijn werk niet kan beoordelen op grond van zijn gedrag of beweringen. Zeer zeker niet als het gaat om activiteiten, die eerder zijn gericht op het trekken van de publieke aandacht dan op toelichting van het werk. Intussen wil ik hen, die Jan – als nog erg jonge schilder, aan het begin van zijn ontwikkeling – te veel kwalijk nemen en te weinig ernstig zien, verrijken met een leerzame anekdote, alvorens ze zijn tentoonstelling in “het Kunstcentrum” bezoeken.

Toen we het grote schilderij met de 28 zelfportretten maakten, was Jan er niet slechts het eerst bij, maar ook het eerst klaar. Dit verwonderde niemand en iedereen was er van overtuigd dat hij zijn bijdrage had geleverd achtte en als geslaagd beschouwde. Wie schetst onze verbazing toen op zekere dag zij zelfportret vervangen bleek door een ander en beter. Een dat een bijzonder leuk aspect gaf aan de 28 “Collaborateurs” . Hij bleek niet zo gauw met zichzelf tevreden als men aannam, had een paar moeilijke dagen en toen overwon de schilder in hem de jongen die het even gauw zou opknappen. Zijn tentoonstelling in “het Kunstcentrum” vind ik wel fris. Ik mag de directheid ervan, omdat het allemaal gedaan is op basis vaneen ingeboren gevoel voor een krachtdadige uitdrukkingswijze. Het werk is niet pieterig, benauwd of mooidoenerig. Het verfrissende zit in het elan waarmee de zaak is aangepakt. Het is duidelijk dat er geen sprake is van gemis aan schilderdrift. Natuurlijk zou men een aantal bezwaren kunnen aanvoeren, die men altijd tegen heel jonge schilders kan inbrengen. Dat zijn meestal een beetje zeurderige bezwaren, die hun prekerigheid pas gaan verliezen als men ze op oudere schilders toepast, die aan de ontwikkeling die ze achter de rug hebben meer verplicht zijn. Wie nu dit werk ziet in de sfeer van alleen-maar-ruwe openhartigheid vergist zich, want er zitten wel degelijk verfijningen in, waar Cremer misschien zelf niets van wil weten. Maar wat een schilder bewust wil, valt lang niet altijd samen met war zijn werk over hem onthult. Het is geen tentoonstelling van recent werk – er zijn enkele stukken van later datum. Het zijn voornamelijk litho’s, gouaches en tekeningen, gemaakt gedurende enkele jaren. Ze zijn allemaal gedaan met het onblusbaar elan waarover ik al sprak en uitgegaan van een figuratief-expressionistisch begin. De ontwikkeling tot nu toe loopt in abstract experimentele richting en bergt een gevaar in zich. Want waar hij is uitgegaan van de figuratie die expressionistisch explodeert is hij expressiever, terwijl de latere dingen een element van mooiheid krijgen.

Op deze tentoonstelling althans, waar ze in te geringe getale aanwezig zijn om ons aan een definitief oordeel te helpen. Het blijkt in ieder geval dat hij in zijn litho’s, gouaches en tekeningen heeft geprofiteerd van de mogelijkheden die deze technieken aan zich om weinig sierende fraaiheden bekommerende spontaneïteit biedt. Nu nog onbesuisd en direct, liggen de problemen nog op hem te wachten, want gezien zijn dynamiek zal hij zeker niet stil willen staan bij wat een weinig tot remmingen geneigde schilderdrift hem openbaart. Het verlengstuk zal moeten komen met de rijping, want na verloop van tijd gaat men bij ieder van ons na of het touwtje wel lang genoeg blijkt. In een dergelijke schilderwijze zit iets van roofbouw en het roekeloos aangesproken reservoir van de spontane creatie moet  op een keer, om uitputting te voorkomen, aangevuld worden. Meestal gebeurt dit met elementen die de rijping toevoegt. Wat Cremer betreft, heb ik daar niet zo’n hard hoofd in. Hij heeft voorlopig nog genoeg brandstof aan boord. Zijn schilderdrift is duidelijk en echt. En daarbij komt iets belangrijks. Hij is dwars,  tegen de draad en eigenzinnig. Drie eigenschappen die kunst op straffe van verstarring niet kan ontberen.

GEORGE LAMPE