Vroeg en puur modernisme in Haags Gemeentemuseum
Subtitel: Kunst barstte in 1910 door enge grenzen
Gepubliceerd: 5 november 1955, in Vrij Nederland
In 1911 schreef een dagbladcriticus: “De werken van Jan Sluijters kent men. Veel nieuws is er niet bij.” En even verder: “De Najaarszon 127 doet aan een canapékussen denken”. En over de schilder Gestel: ”De vrouwen die hij schildert zijn al in werkelijkheid beschilderd. Voor de heer Gestel schijnt in die beschildering de bekoorlijkheid der vrouw te bestaan. Maar het feit dat vrouwen zich meestal opschilderen om huidziekten of sporen van nachtbraken en ongebondenheid te verbergen, brengt ons aan het peinzen over het al of niet normale van smaak van deze kunstenaar. Toch is hem geen talent als figuurschilder te ontzeggen en ik geloof, dat als hij nu maar niet met alle geweld “modern” wilde zijn, hij waarlijk een bekwaam kunstenaar zou kunnen worden. “
Dat werd geschreven naar aanleiding van de eerste expositie van de “Moderne Kunstkring” te Amsterdam.
En twee jaar later schrijft de dagbladcriticus C.L. Dake: ‘Men zou kunnen zeggen dat Gestel was geworden ‘plus cubiste que Picasso’. Want nu kan men uit al zijn voorstellingen al niet meer wijs worden en zag ik één zijner laatste vrouwenfiguren sterk lijken op een door elkaar geschut Beijers wapen.”
Deze perscommentaren spiegelen nog maar zwakjes de weerstand en het onbegrip gewekt door het optreden van een Nieuwe Beweging in de Nederlandse schilderkunst omstreeks 1910. Jan Sluijters en Gestel vormden geen uitzondering, want de andere pioniers van het nieuwe schilderen kwamen er ook niet best af. De eerste tentoonstelling in 1911 van een aantal figuren, die men nu opnieuw verenigd kan zien in het Gemeentemuseum in Den Haag, werd met hoon ontvangen en de smakelijke (of onsmakelijke) lachers waren zeker niet geringer in aantal dan de zedelijk “verontrusten”.
De zalen van de tentoonstelling “Nederlandse Schilderkunst om 1910” doorkruisend valt het moeilijk zich te realiseren waartoe al die opwinding diende. Wij worden getroffen door de levendigheid en durf van de schilders, die een nieuwe en waarschijnlijk de meest bewogen en meeslepende periode van ons kunstleven met elan inzetten. Vijf en veertig jaar geleden dacht en zag men anders en wat wij ondervinden als nog steeds fris, oorspronkelijk en moedig, moet indertijd gewerkt hebben als een hevige explosie, die een oude vertrouwde wereld van aan het hart gebakken zichtbaarheden voor goed dreigde weg te vagen.
Het fascinerende van de tentoonstelling is dat men hier kan zien hoe de Nederlandse kunst uit de zo geroemde, maar tegelijkertijd zo beperkende grenzen van ons “eigen nationale karakter” barstte. Nederlandse schilders voegden zich in de snelle internationale stroming die naar onversleten uitdrukkingsvormen zocht.
Nieuwe Wereld
Men begreep toen nog niet goed dat schilders op hun gebied met evenveel recht nieuwe vormen voor nieuwe inhouden zochten als ieder ander die niet te doof en te blind was om te beseffen dat een nieuwe wereld op komst was.
Vandaag nog steeds, smaalt menigeen op het internationalisme van de moderne kunstvormen. Vergeet echter niet dat het geroemde nationale karakter in onze tijd van snel inéénschrompelende afstanden en internationaal steeds uniformer wordende levensvormen, binnen het bestek van de Europese kunstontwikkeling tot zouteloos provincialisme kan voeren.
Het verschil in internationale gesteldheid blijkt al als men een nog typisch Nederlandse vorm van impressionisme, door de Haagse school gebracht, vergelijkt met het neo-impressionisme (luminisme en divisionisme) zoals Toorop het hier introduceerde.
Het is één van de vele interessante gezichtspunten van de tentoonstelling, gewaar te worden hoeveel belangrijker Jan Toorop voor de moderne kunst in ons land is geweest dan men momenteel beseft.
Men identificeert Jan Toorop te eenzijdig met zijn steriele religieuze verbeeldingen, die men nog wel eens in ‘kunst”-winkels tegenkomt. Op deze tentoonstelling treft hij als een man met een veelzijdige, elastische begaafdheid, als een uiterst gevoelige schilder, die zijn grote rol in de revolutie van de uitbeelding bij ons volkomen verdient. Zijn al te grote literaire en symbolistische interesse legden op de duur zijn direct beeldende vermogens een te sterke klem aan, doch van zijn oorspronkelijke belangrijkheid neemt dat niets weg.
Het is terecht als men hem hier ziet in het gezelschap van Piet Mondriaan, want het gaat hier om werken die aantonen dat met luminisme en divisionisme, met neo-impressionisme, “de wereld van gisteren” , waar het oude impressionisme nog net in paste, voorgoed voorbij was. Vandaag en morgen braken aan.
Geboortehulp
Het neo-impressionisme was eigenlijk helemaal geen impressionisme in de oorspronkelijke zin. Daarvoor zocht het te veel, naast de nieuwe mogelijkheden van kleur en licht, naar een andere organisatie, expressie en ritmering in het schilderij. Men zocht het in schilderen van kleurstippen en –strepen, nu eens samengevoegd tot plans, die het schilderij een klare, doorzichtige bouw verleenden en zo de weg baanden voor het kubisme, dan weer ritmische lijnen volgend, op die manier geboortehulp verlenend aan her expressionisme.
De kubistische kant van dit proces werd door Mondriaan hier te lande ontwikkeld tot hij zij belangrijkste bijdrage aan onze tijd schonk: de ontwikkeling van de nieuwe kubistische ruimte, die altijd nog binnen het schilderij bestond, tot een werken met de ruimte zelf, een schilderen met ruimte.
Een ander gezichtspunt is dat men kan opmerken hoe men figuren als van Gogh niet zo geïsoleerd behoeft te zien als de legendevorming wil. Van Gogh is er hier niet bij, maar men denkt aan hem en men vindt dat hij niet alleen geniaal en persoonlijk, maar bovenal een mens van zijn tijd en van de tijd vlak na hem was.
Jan Sluijters wordt hier vooral in zijn kubistische en fauvistische werken opmerkelijk gepresenteerd. Hart Nibbrig en Bremmer zou men volledigheidshalve niet mogen missen. Gestel en Jacoba van Heemskerck zijn meer dan de vorige twee verbonden met de frisse internationale bloedstroom. Men voelt hun verwantschap met wat in Duitsland gebeurde en vooral bij Gestel vindt men in eigen taal de liefde terug voor de Italiaanse revolutie van de beweging in het schilderij, het futurisme.
Thorn Prikker, Aarts en Schelfhout hebben in de omwenteling van kleur en licht hun aandeel gehad. Het grote landschap van Schelfhout met de brugbogen tont, dat men niet in de fout moet vervallen schilders achteraf te onderschatten.
Frisse Adem
De tentoonstelling is bedoeld als een vervolg op de Mondriaan-expositie. Hier hangt de frisse adem van het vroege, pure modernisme, Waaruit Mondriaan en tenslotte de Stijlbeweging voortkwamen. Wie van dit pure in de moderne kunst houdt, kan tot 12 december zijn hart ophalen in het Haagse Gemeentemuseum.
En wie de puurheid als waardevolste eigenschap van het moderne ziet, zal het misschien vergaan als mij. Hij zal zich afvragen of wij deze tentoonstelling niet kunnen zien als een teken dat wij op ons zelf moeten letten. Want de puurheid is in gevaar. In de moderne schilderkunst, evenals in de laatste tijd in de binnenhuiskunst, treden verschijnselen op van reactie, die zich uiten in een aan onze tijd onwaarachtige nieuwe barok.
GEORGE LAMPE