Piet Mondriaan, schilderen met de ruimte
Gepubliceerd: 26 februari 1955 in Vrij Nederland
Schilderkunst is een zaak van “het zien”. Niet de dikke en boeiende woorden, die men er over pleegt te schrijven. Zeker geldt dit voor de werken tot 12 april te zien in het Haags Gemeentemuseum: de herdenkingstentoonstelling ter nagedachtenis aan Piet Mondriaan, geboren 7 maart 1872 te Amersfoort, gestorven in “de Nieuwe Wereld”, te New York op 1 februari 1944.
Sommigen zullen bevreemd zijn door de woorden van mijn aanhef, juist omdat het Mondriaan betreft, die zelf in woord en geschrift theoretiseerde, zoals gebruikelijk onder de leden van de stijlgroep.
Bij het bekijken van zijn werk echter doet wat hij ook schreef er niets toe, dan dat men er uit kan opmaken wat zijn streven was. Het blijft een waarheid, dat het beste en het slechtste schilderij noch te niet gedaan, noch gered kunnen worden door filosofieën. De zuiverheid van het gebruik der uitdrukkingsmiddelen blijft het enige betrouwbaar criterium, wanneer men wil beoordelen in hoeverre iemand als kunstenaar geslaagd is in het verwerkelijken van zijn bedoelingen.
Bovengenoemde bevreemding kan echter ook andere oorzaken hebben, gelegen in de aard van de verhouding tussen publiek en abstracte kunst. Het publiek is immers bereid alles te accepteren, als men het met de nodige romantiek weet te serveren. En dat geldt zeker voor hen die ongeoefend zijn in het zien. Voor een schilderij staand voelen ze zich wel bereid, maar onzeker en ze steunen op de theorie.
Er is natuurlijk ook de groep, die tot niets bereid is. Dat zijn de mensen die hooguit één keer in de tien jaar in een museum terecht komen of op een tentoonstelling. Niettegenstaande ze zich nooit verdiepen in de problemen van welk schilderij dan ook, weten ze alles over schilderkunst. Ze hebben een vlot oordeel, berustend op de opvatting dat de schilder een liefst niet al te superieure kleurenfotograaf moet zijn. Men neemt graag genoegen met dilettanterige mistekeningen en kleuren die zo onrijp zijn, dat men er buikpijn van krijgt: omdat men niet van het schilderij, maar van de voorstelling uitgaat. Voor die groep is Mondriaan natuurlijk een aardige aanleiding om te beweren: “die blokjes kan mijn kleine broertje ook schilderen.”
Er is een andere groep waarvoor de zaken moeilijker liggen. Het zijn lieden die zich wel degelijk verdiepen in schilderijen. Helemaal diep in hun hart blijven ze voor Mondriaan staan en zeggen: “nee”. Ze zullen het echter niet bekennen. Ze zijn gewend geraakt aan de veronderstelling,dat geen kunstwerk bestaat, zonder dat de vorm ervan een bedoeling realiseert. En dat is waar. Alleen, in dit geval zitten ze nu juist met die vorm. Eigenlijk vinden ze het óók alleen maar blokjes. Om de zaak voor zichzelf acceptabel te maken gaan ze het werk allerlei trekken verlenen, die Mondriaan juist met grote consequentie vermeed.
Ze fantaseren er een mooi, diepzinnig verhaal omheen, om aan hun romantische trekken te komen, waar Mondriaan zelf er op uit was juist ieder charmerend effect, alle subjectieve associatie, zoveel mogelijk uit zijn werk te bannen.
Eigenlijk zijn het ook “gewoon maar blokken”, kleurvlakken, die hij schilderde, ontstaand tussen kruisingen van zwarte horizontale en verticale lijnen. Het is niet erg dat gewoon en nuchter voor u zelf vast te stellen, want de artistieke waarde wordt er niet door verminderd, doch eerder op onromantische wijze begrepen. Het zijn ook helemaal niet die blokken, die ons kleine broertje zou kunnen schilderen. Want bij Mondriaan .staan ze aan het eind van een ontwikkeling die kleine broertjes niet doormaken.
Hij begon als naturalist met een impressionistische inslag. Daarna, onder invloed van het kubisme, kwam zijn werk in een overgangsfase, waarin aan de natuur ontleende vormen werden teruggebracht tot een sterk geabstraheerde rhythmiek. Pas hierna kwamen de typisch Mondrianeske doeken tot stand. Men ziet, zij die beweren dat mensen als Mondriaan “zo vreemd doen” om “op te vallen” en omdat ze “niet gewoon” kunnen werken, slaan de plank mis. Trouwens… ze worden vervelend. Dit aanhoudende protest tegen moderne kunstenaars toont door zijn stompzinnige herhaling steeds meer zijn inhoudsloosheid, waar het keer op keer blijkt figuren te betreffen, die het naturalisme de rug toekeerden, omdat het niet de geschiktste vormgeving bleek om zichtbaar te maken wat men te zeggen had. Een vormgeving is nu eenmaal een zeer bepaalde manier om zeer bepaalde inhouden mee te delen.
Ook Mondriaan deed die ontdekking. In zijn eerste werken, die een neiging tot abstrahering uitdrukken, ontdekte hij dingen die hem zwaar mishaagden. Van een schilderij met een molen als gegeven, zei hij in die tijd: “dat is me te molenachtig”. Van een bloem: “dat is me te bloemachtig”. In het latere overgangswerk hinderden hem rudimenten van een naturalistische vormgeving als gebogen lijnen en vlakken. Toen heette het “dit is mij nog te concreet”.Maar dit is nu precies waardoor de boven beschreven goedwillende kijker het zo moeilijk heeft. Stelselmatig bande Mondriaan het effect, het charmante en het sentimentele, de roman van de toeschouwer uit zijn werk. Het naturalisme verliet hij omdat het een vormgeving was, die zijn uitspraak belemmerde. En we zien: hoe abstracter hij werkt, des te zuiverder drukt zijn uitdrukkingsmiddel uit wat hij te zeggen heeft.
Het werk gaat ver uit boven wat men gemeenlijk onder “een schilderij” verstaat. Het is eigenlijk de opheffing van “het schilderij”, voor zover dat de wand in zijn ruimtewerking onderbreekt, door er een klein schijnruimtetje in aan te brengen, waarin weer een tafereeltje zich afspeelt.
Het Mondriaan-schilderij is geen onderbreking van de wand, maar een voortzetting en bewustwording ervan. De wand wordt zodanig tot leven gebracht, dat de ruimte een nieuwe (kleur-)plastiek krijgt. Men zou dus kunnen zeggen dat Mondriaan met de ruimte schilderde. En het is geen wonder dat zijn invloed op en aansluiting bij de architectuur een wereldomvattende betekenis hadden.
Want wat gebeurde hier eigenlijk? De scheiding tussen decoratieve en monumentale kunst verviel. De kunst stond op het punt de ruimte waarin wij leven te veroveren. Het was een bewogen periode, men verwachtte toen met meer hoop dan nu op een nieuwe tijd en Mondriaan schreef in 1920: “De nieuwe kunst is geboren”. Het was een kunst die het leven een nieuwe vorm om zich in te vestigen zou geven. Men zag er dan ook graag de kunst van de toekomst in.
Nu verloopt de ontwikkeling van de kunst niet langs aangegeven paden. De kunst van Mondriaan is ook niet zozeer uitputtend voor het begrip “schilderen”. Het gaat meer om een buiten de schilderij plaats vindende verwerkelijking van de principes der cubisten: een nieuwe ruimtelijke opbouw te scheppen. Bleef het bij de cubisten echter een ruimte binnen het doek, hier werd het doek een onderdeel van de kleur-ruimte waarin het schilderij geplaatst was.
De invloed hiervan is enorm geweest. En hoezeer de dingen veranderd mogen zijn, nog heden ten dage bespeurt men in de steeds verder voortschrijdende aanpassing van het milieu aan de nieuwe tijd het elan waaruit “de nieuwe kunst” geboren werd. Wij zijn ons de functie van de ruimte nog nooit zo bewust geweest als juist tegenwoordig en we worden dat gewaar bij het scheppen van een nieuw interieur, een nieuwe straat, een nieuwe stad.
Ondanks alle theorie, die Mondriaan zelf aan zijn werk ophing, blijft: zijn plaats als schilder en niet meer dan dat te bepalen.
Hij onderscheidt zich van een ander stijlfiguur, van Doesburg, ongetwijfeld door een groter kunstenaarschap. Zijn werk gaat veel verder boven de theorie uit. En dat maakt het ook van grotere waarde.
Iemand verweet me onlangs niet kritisch genoeg tegenover hem te zijn, daar het hem onvoorstelbaar toescheen, dat ik in de typisch Mondrianeske periode geen inzinkingen zou kunnen ontdekken. Dat is ook ongewoon: een langdurige creativiteit vertoont meestal zuivere en onzuivere aspecten. Ik kan ze hier echter niet ontdekken. In de reeks werken waarin Mondriaan in werkelijkheid Mondriaan vond, zie ik alleen maar verbijsterende zuiverheid in het gebruik van het uitdrukkingsmiddel. Een zuiverheid en een volslagenheid die maakt dat men nergens kan zeggen: in dit werk kwam zijn bedoeling minder geslaagd tot uitdrukking.
Ik vind dan ook het werk waarin wij typisch Mondriaans bijdrage tot de Europese kunst kunnen zien, bijzonder indrukwekkend. Er zijn maar weinigen op de wereld in staat een zo grote eenvoud, een dusdanig “alleen-maar-schilderen-van-verhouding” in kleur en lijn met zo grote eenvoud uit te drukken.
Zijn schilderen was pure uitdrukking van zuivere verhouding. Meer moet men er niet in zien. Het hoeft niet nagevolgd te worden en dat kan ook niet. Het gebied van de kunst is dat der creativiteit, dus der scheppende beweging. Maar misschien is het toch opmerkelijk dat men in de z.g. “Nieuwe Wereld” meer begrip voor hem had dan aanvankelijk in Europa.
GEORGE LAMPE