De vernietiging in de moderne kunst
Gepubliceerd: 13 juni 1964, in Vrij Nederland
Vernietiging. Voor tallozen is dit begrip verbonden aan de schokkendste vormen van moderne kunst. Een begrip met statussymbolische waarde, als men bedenkt hoe weinig werkelijk schokkendst er in moderne kunst wordt gemaakt. Terwijl zelfs de meest verfijnde estheten zich dodelijk beledigd voelen als men hun werk niet-schokkend vindt. Wat is er al niet vernietigd? Kleureenheid en vormeenheid o.a.. Wat men vroeger onder eenheid van kleur en vorm verstond, werd opgebroken als een straat; kleurstippen, vlekken, spetten, klodders. War men vroeger gave vorm noemde, werd verbrijzeld, uit elkaar getrokken, in elkaar gedraaid, verminkt, in facetten gehakt. Wat men vroeger onder beeldhouwkunst verstond, veranderde in schroothopen, ruïnes, gaten, ballen, gestolde en versteende slijmerigheden.
Het oppervlak van het schilderij het doek zelf werd verkracht, geschonden, bevlekt, aangerand, doorboord. Er werden gaten in geslagen, gesneden, gerukt. Er werden dingen op bevestigd, aan bevestigd, doorheen gestoken en opgeplakt.
Ik ben er niet rouwig om. Zij die de moderne kunst willen verdedigen, spreken altijd met ingehouden adem over ‘nieuwe opbouw’, tot vervelens toe. Wat agressie en vernietiging is, durven ze niet e gebruiken. Daarom wil ik over vernietiging spreken, die er altijd en alleen maar wordt bijgehaald door hen die moderne kunst een doodsteek willen toebrengen. Moderne kunst hoeft niet te worden verdedigd en wie over revoluties alleen opbouwende en mooie dingen weet te vertellen, wantrouw ik. Wie het vuil van de werkelijkheid niet ziet, ontbreekt het aan onderscheidingsvermogen. Ik heb het nu alleen nog maar gehad over het oppervlak van het schilderij. En alle vernietiging daarop losgelaten is gebleken nieuwe en verfijnde esthetiek te kunnen worden. Maar nu motief en voorstelling opnieuw actueel worden, dienen we ook eens te kijken naar de vernietiging in de voorstelling en niet in die van de voorstelling, want dat is een ouderwets probleem. Iedereen weet nu wel dat de vernietiging van de voorstelling indertijd één van de belangrijkste motoren is geweest waarmee moderne kunst op gang is geholpen.
De meest schokkende vormen van moderne kunst dus. Die blijken al lang niet meer abstracties en zeker niet totale abstracties te zijn. Het zijn daarentegen de vormen die op een of andere wijze de realiteit behandelen of de opvatting daaromtrent. Schokkend is b.v. op het moment (nog) Bacon met zijn gruwelijk grijnzende pausen met hun ontblote tandjes. Zijn schilderij waarin de grote en verheven meester Van Gogh als een krankzinnig geworden aap, die met moeite zijn poten uit de klei trekt, op het doek is geblakerd. Zijn smerige vlekkerige mensen – van deze tijd – naakt met angstwekkend dierlijke geslachtsorganen of in slordig geschilderde nette pakken opgeborgen in glazen dozen, opnieuw vernietigd door het valsspelend licht.
MOOIE VROUWEN
Intussen is het t.o.v. al deze vormen van moderne kunst, die hoewel bij tijd en wijle in de schaduw van abstracte victorie levend, al lang bestaan, gebruikelijk te spreken over psychopathie, waanzin, sadisme, zelfvernietiging, ontluistering, perversiteit en een weinig verheffende interpretatie van de werkelijkheid. Gebruikelijker dan men denkt. Want zelfs zij die er positief op reageren, komen, als ze nu eens even zullen gaan uitleggen wat er aan de hand is, niet om de vernietigende aspecten heen. Ook kunstenaars die zich geenszins onttrekken aan deze aspecten, kunnen zich soms met onverholen verbazing en soms met onbehagen afvragen wat er aan de hand is. Volgende gespreksvorm heb ik al heel wat keren beluisterd: ‘Hoe zo het toch komen datje nooit meer een mooi schilderij ziet van een mooi wijf kan maken? Je ziet toch wel wat fijn is en je ziet ook dat ze het vroeger zagen het konden schilderen. Waarom wij niet? Waarom vinder we er niks meer aan?’
In tallozen doemt de neiging wel eens een keer o, is mij bij navraag gebleken. Aat Verhoog heeft mij nog wel eens gezegd dat als je het probeert, er iets ontstaat dat van banaliteit uit de lijst dondert. Dat lijkt mij goed geformuleerd. Waarom gaat het ons pas interesseren als het vreemd, gek , destructief, onbehaaglijk wordt? Ik hoor al kreten van verontwaardiging. Ik hoor al zeggen dat er al genoeg kunstenaars zijn die mooie schilderijen maken van mooie vrouwen. Ik zal de laatste zijn die beweert dat die schilderijen niet mooi zijn. Ik zal niet bestrijden dat ze met veel kunde en meesterschap tot stand zijn gekomen en een hoge kwaliteit bezitten. Maar waarom en waardoor hebben ze iets anachronistisch? Hoe komt het dat men dikwijls moet denken dat de maker honderd jaar of zo laat is geboren?
Maar zover hoeven we niet terug. Wie kent niet een paar meesterlijke schilderijen van Van Dongen? Vrouwen. Mooie vrouwen? Ja. Maar er verandert al wat. De hoeren van Toulouse Lautrec. Mooi? Ja. Maar in de tijd van ontstaan gezien al minder mooi. Ziekelijk misschien. Hoekig, te mager. Maar wie nu nog iets zo maakt, is voor dit moment te laat geboren. Later wordt alles misschien weer anders. Maar er is een beweging geweest waardoor een geschilderde vrouw iets anders werd dan een verrukkelijke of aandoenlijke pop of een lieve moeder of een schattig kindvrouwtje; allemaal dingen die nog bestaan en gewaardeerd worden en o god wat wordt er nog van genoten, maar voor de kunst bestaan ze niet meer, althans niet meer in de vorm die men er vroeger aan gaf. Antwoorden heeft men wel trachten te geven, sociologische en sociaalpsychologische, psychoanalytische en marxistische. Wat heeft men al niet gezegd? Men heeft gesproken over een veranderd besef en bewustzijn. Is de kunstenaar gaan zien als de spiegel en objectivering van een leven waarin we steeds minder thuishoren.
Men heeft getracht het een en ander te verklaren uit deernis van de kunstenaar met de vertrapten en vernederden, of hem gemaakt tot spreekbuis van onze ontzettende angst. Men heeft getracht zijn geoccupeerd zijn met dood en ontluistering te verklaren als een ‘menselijke’ reactie op onlust en oorlog en vernietiging. En laat dit allemaal waar zijn, dan is daarmee de agressie, het sadisme, de vernietiging, de ontsteltenis die uiterlijk en inhoud van het werk zijn niet minder agressie, sadisme, zelfkwelling of wat dan ook geworden. Ik heb al gezegd: moderne kunst en vooral deze vormen ervan hoeven niet te worden goedgepraat. Wie dat doet, is er in wezen bang voor.
MORALISEREN
Het komt voor dat tegenstanders dingen aanwijzen die volslagen juist zijn, die erin zitten. Wie echter zulke elementen tracht te elimineren, omdat hij bang is dat de moderne kunst er anders minder goed op staat, is minstens even bang als zijn tegenstanders. In wezen gaat het in beide gevallen om moraliseren. Daarbij wordt echter over het hoofd gezien, dat revolutie, vernietiging, walging noodzakelijke bewegers zijn voor kunst. Wie de realiteit scherp wil proeven, kan dat niet door voor verschrikkingen terug te deinzen. In ons bewustzijn is iets in gang gezet dat verschrikkelijk en adembenemend is. De moderne romankunst heeft veel met dit besef te maken. Dostojeweski en andere Russische literatoren hebben er al lang geleden toe bij gedragen om de buitenkantige pop uit elkaar te slaan. Men is doorgegaan. Het binnenwerk ligt voor ons. Het is misschien niet fraai, maar wel interessant. Het biedt weinig troost, maar we houden er wel van of moeten er van gaan houden. En het moraliseren moeten we maar laten. Om het binnenwerk te ontbloten, moeten we vorm vernietigen. Steeds weer opnieuw. Want binnenwerk blijft niet graag bloot liggen. Vandaar dat alle vernietigingen ten slotte weer omslaan in nieuwe vormen van esthetiek. Onder het mom van de revolutionair is men dan veilig geborgen. Er is ‘helaas’ iets in ons dat ons verder drijft, omdat we getuigen zijn ons zelf en dat willen we blijven. We houden de wonden open, al zijn we rauw als gehakt. Zelfkwelling, zelfvernietiging, destructie van de wereld? Wat voor wereld? Wie weet hoe die er uit gaat zien als de Chinezen hun bom hebben?
Er is geen vorm van kunst die ons blijft interesseren als het al zo goed en beter gedaan is, die afgesleten en gezellig wordt, een veilig huis om kunstenaarsdromen in te plegen, anachronistisch te vegeteren.
Wat ons bezighoudt is, in tegenstelling tot de eens zo overtuigend klinkende abstracte slogans, dat er een inhoud en een werkelijkheid zijn – hoe die er ook uitzien – die ons iets zeggen. Om dat te beseffen, moeten we steeds het mes erin zetten, vormen weer kapot maken in plaats van vormendienst op poten zetten. Maar daartoe moeten we gebruik maken van onze meest ontstellende mogelijkheden en vermogens, daar hebben we ze voor, en we komen met moraliseren niet ver. Wie diep in zichzelf wil t kijken, kan verwachten heel wat tegen te komen. Wie de inhoud belangrijk vindt, moet niet bang zijn de vorm te vernietigen.
GEORGE LAMPE